5 dingen die je moet weten over het noorderlicht

Het noorderlicht, of aurora borealis, is een lichtverschijnsel dat zich hoog in de atmosfeer afspeelt. Elektrisch geladen deeltjes van de zon botsen daarbij op de atmosfeer van de aarde, waarna er lichtflitsen en kleurige sluiers ontstaan die door de hemel bewegen. Dit gebeurt voornamelijk in de buurt van de magnetische polen. In het zuiden bestaat een vergelijkbaar fenomeen: aurora australis, ofwel het zuiderlicht. Beide verschijnselen ontstaan op dezelfde manier, maar het noorderlicht is bekender omdat er meer bewoonde gebieden zijn waar je het kunt zien. Heel soms is het ook in Nederland zichtbaar, vooral in het noorden van het land en alleen bij veel zonneactiviteit.

De meeste mensen reizen echter af naar Scandinavië of IJsland om het in volle glorie te ervaren. Zelfs dan blijft het onvoorspelbaar. Je kunt wel je kansen vergroten door je ogen goed aan het donker te laten wennen. Dat betekent geen telefoons, geen felle lampen, en even geduld. Wat in eerste instantie een donkere hemel lijkt, blijkt soms toch vol leven te zitten.

Wat moet je allemaal weten over het noorderlicht en het spotten van het noorderlicht? Wij vertellen het je graag in de 5 dingen die je moet weten over het noorderlicht.

1

De grootste kans om het noorderlicht te zien

De beste kans om het noorderlicht te zien, heb je in gebieden die dichtbij of boven de poolcirkel liggen. Denk aan Lapland in Finland of Zweden, het noorden van Noorwegen of IJsland. Ook in delen van Canada, Alaska of Groenland is het regelmatig zichtbaar. Belangrijk is dat je zo ver mogelijk van kunstlicht bent. Steden of dorpen zorgen voor lichtvervuiling, waardoor het noorderlicht moeilijk te zien is, zelfs als het er wél is. Hoe noordelijker en donkerder, hoe beter.

Het noorderlicht is er in theorie het hele jaar, maar je ziet het alleen als het donker genoeg is. Daarom is het seizoen grofweg van september tot en met maart. In de zomermaanden is het op veel plekken in het noorden gewoonweg te licht. De beste maanden zijn vaak oktober en februari, omdat dan de nachten lang genoeg zijn en het weer wat stabieler is.

2

Niet iedere nacht te zien

Zelfs als je op de juiste plek bent, is er geen garantie dat je het noorderlicht te zien krijgt. Het noorderlicht hangt samen met zonneactiviteit, en die is wisselend. Op dagen met weinig zonnevlammen of lage activiteit gebeurt er simpelweg niets. Daarnaast speelt het weer een grote rol. Wolken kunnen het zicht volledig blokkeren. Ook een heldere hemel zonder lichtvervuiling is dus geen zekerheid. Veel mensen moeten meerdere nachten wachten of meerdere pogingen doen voordat ze het daadwerkelijk zien.

3

Wat je ziet met je ogen is anders dan op foto’s

Op foto’s ziet het noorderlicht er vaak felgroen, paars of zelfs rood uit. Dat beeld klopt, maar is meestal niet wat je met het blote oog ziet. Je ogen zijn minder gevoelig voor kleur in het donker, waardoor het noorderlicht er in werkelijkheid vaak grijsgroen of witachtig uitziet. De beweging is wel goed zichtbaar, vooral als het actief is. Met een camera kun je langere sluitertijden gebruiken, waardoor kleuren beter naar voren komen. Maar verwacht geen spectaculaire show die altijd overeenkomt met de beelden op internet.

4

Het belang van echte duisternis

Strooilicht uit steden of skipistes kan zwakke stralen volledig wegdrukken. Rijd dus minimaal een kwartier weg van grote verlichting en zet je auto zo dat koplampen niet onverwacht aanspringen. Gebruik een zaklamp met rode stand om je nachtzicht te behouden. Check via satellietbeelden of een kaart met ‘light pollution’ hoe donker het gebied werkelijk is. Vermijd besneeuwde parkeerplaatsen naast snelwegen; het witte oppervlak weerkaatst meer licht dan je denkt. Een laatste tip: laat je ogen minstens twintig minuten wennen voordat je conclusies trekt.

5

Waarom een georganiseerde tour handig kan zijn

Je kunt natuurlijk zelf op pad gaan, maar een georganiseerde tour heeft voordelen. De gidsen kennen de regio en weten waar het donker genoeg is, zonder bomen of bergen die het zicht blokkeren. Vaak hebben ze toegang tot privéplekken waar je anders niet zomaar komt. Daarnaast weten ze hoe ze de activiteit kunnen inschatten en kun je vragen stellen over het fenomeen zelf. En niet onbelangrijk: je hoeft zelf niet te rijden of te zoeken in het donker, wat in winters weer best prettig kan zijn.